Over de twee historische kerken van Oosthuizen
de eerste kerk
Wanneer rond 1390 Gerrit Boel van Heemskerk de nieuwe Heer van Oosthuizen wordt, komt er
een einde aan een lange periode van onzekerheid voor de bewoners van deze heerlijkheid. De
vorige heer, Wouter van Heemskerk, haalde zich de woede van de graaf van Holland, zijn
leenheer, op de hals en verdween twee keer in vrijwillige ballingschap, waarvan de eerste zelfs
zeven jaar duurde.1
Oosthuizen werd ondertussen bestuurd door een vertrouweling, die zich waarschijnlijk beperkte
tot de meest noodzakelijke dingen.
Voor de eerste vier heren van Oosthuizen was de heerlijkheid een noodzakelijke bron van
inkomsten voor hun militaire taak als slotvoogd van Heemskerk en commandant van een kleine
groep soldaten als grensbewaking tegen de Westfriezen. Hun belangstelling voor hun te be-
sturen grondgebied beperkte zich waarschijnlijk grotendeels tot de opbrengst ervan in
geldswaarde. 2
Gerrit Boel van Heemskerk was echter geen soldaat, maar kwam uit een rijke familie van
Antwerpse handelaars. 3 Na de dood van de kinderloze Wouter meldde hij zich bij de graaf en
kreeg met veel moeite en hoge kosten uiteindelijk de erkenning als erfgenaam van het goed van
zijn familie: het slot Heemskerk, de heerlijkheid Oosthuizen en de adelijke rang van ridder. De
bescheiden jaarlijkse opbrengst aan gelden was niet de reden voor zijn actie: het geld, dat hij
kwijt was om het erfgoed in bezit te krijgen stond niet in verhouding tot de mogelijke
opbrensten. 4
de kans op een kerk
De Oosthuizers grijpen nu de gelegenheid aan om hun nieuwe heer de wens voor een eigen kerk
voor te leggen. Het is mogelijk, dat zij tot dan toe een al dan niet omgebouwd woonhuis als
kapel gebruikten. Het gebruik van woonhuizen als kerkje kwam wel vaker voor, zoals bijv. in het
dorp Markenbinnen bij Alkmaar, waar men zelfs tot 1820 een woonhuis gebruikte als kerk. 5
Pijnlijk was dat het naast Oosthuizen gelegen en veel kleinere dorpje Etersheim wel een eigen
kerkje had.
Hoewel het bouwjaar onbekend is staat het kerkje van “Lutticoetshuzen” er in 1395 volgens de
archieven van het bisdom Utrecht. 6 Ook Middelie, Warder en Drey (Kwadijk) staan op de lijst,
samen met de in het totaal 58 kerken van het dekenaat “Kenemarie” (Kennemerland).
Over het nieuwe kerkje van Oosthuizen zelf is niets bekend, maar over de omstandigheden bij
het bouwen is wel iets te zeggen.
De vraag of het kerkje op de dijk of naast de dijk in de polder gebouwd zou worden was niet
moeilijk te beantwoorden. Niemand wilde een kerk, die bij iedere overstroming in de polder blank
zou staan, beschadigd zou worden of eenvoudig weggespoeld; dus de kerk kwam boven op de
dijk te staan.
De meest voor de hand liggende bouwplaats was het centrum van dit op een dijk gelegen
lintdorp. Daar moet ook een aanlegsteiger gelegen hebben, tussen de oostzijde (Oosteinde) en
westzijde (Westeinde) van het dorp, waar nu de brug ligt. Daarom ligt ook de tweede kerk op
deze centrale plek. Deze aanlegplaats was van geen betekenis voor de eerste kerk, maar
cruciaal voor de bouw van de tweede.
het wordt hout
Een stenen kerk op de dijk bouwen was bouwtechnisch mogelijk, maar praktisch en financieel
niet. Bovendien waren voor de kleinere plaatsen houten kerken de regel.
Voor een stenen kerk moest de dijk ter plaatse afgegraven worden om de heipalen tot
het grondwater in de bodem te kunnen slaan. Daarna konden fundering en muren opgebouwd
worden en de grond weer tot dijkhoogte teruggestort. Voorafgaand hieraan zou er een tijdelijke
dijk vóór de bestaande dijk moeten komen. Probleem was ook, waar intussen de afgegraven
grond gelaten zou moeten worden. Verkeer over de dijk, tussen Oosteinde en Westeinde, zou
ondertussen moeilijk zo niet onmogelijk zijn. De prijs voor dit alles zou heel hoog zijn en de
bouwtijd zou geteld worden in jaren in plaats van maanden, zoals bij een houten gebouw.
Daar kwam nog bij, dat de kosten voor de nieuwe ambachtsheer niet stopten bij het kerkgebouw:
de inrichting van de nieuwe kerk met altaar, een geschilderd altaarstuk, kandelaars, wierooksvat,
gouden en zilveren kelken en een aantal liturgische gewaden kostte veel geld. Daar kwam de
bouw en inrichting van een woning voor de nieuwe pastoor nog bij en diens bekostiging,
allemaal voor rekening van de ambachtsheer. Voor de bekostiging van de pastoor werd door
Gerrit een stuk land in de Westerkoog ter beschikking gesteld, de “Papelijke Prove”. 7
Een houten kerkje op de dijk kon echter met bescheiden middelen gebouwd en daarna door
lokale timmerlieden onderhouden worden. Fundering, waarschijnlijk op poeren, zou niet
wezenlijk verschillen van die van de huizen eromheen. De dijk zou zo niet beschadigd worden.
De keuze was niet moeilijk, vooral ook omdat de inwoners van Oosthuizen natuurlijk niet het
risico wilden lopen, dat de ambachtsheer door de hoge kosten zou afzien van de bouw. Het feit,
dat Oosthuizen toen geen kerk had, toont in ieder geval aan dat de voorgangers van heer Gerrit
Boel van Heemskerk geen geld wilden uitgeven aan een kerk. Gezien de boete van 7000
Schilden ( gelijk aan 28.000 Ponden), die hertog Albrecht van Beieren in 1359 oplegt aan Wouter
van Heemskerk kan geldgebrek in ieder geval niet de reden geweest zijn om geen kerk te
bouwen.
maar waar?
De plaats, waar het kerkje moest komen lag voor de hand: tussen Oosteinde en Westeinde in en
dus vlak bij de huidige kerk. Door de beperkte breedte van de dijk kon het kerkje niet, zoals alle
huizen, dwars op de dijk gebouwd worden, maar alleen in de lengte (zie A in afb.).
Feit is, dat er nog steeds een opvallend groot houten bouwwerk staat op Westeinde no.3, dat in
tegenstelling tot de huizen eromheen in de lengterichting op de dijk staat en groot genoeg is
voor een bescheiden kerk. Mogelijk was de fundering bij de afbraak in1518 nog in goede staat
en is daarop een nieuw houten bouwerk geplaatst met dezelfde afmetingen als het oude kerkje,
maar met een andere bestemming. Het stenen huis ernaast (B) is uit de 19e eeuw en stond er
toen nog niet, zodat gebouw A op een open plein stond, ideaal voor een kleine kerk. *
Het grote nadeel ten opzichte van een stenen kerk was, dat een houten kerkgebouw, - ook bij
goed onderhoud -, na verloop van tijd vervangen zou moeten worden.
Het Oosthuizer kerkje werd inderdaad na honderd jaar vervangen, alleen niet door een nieuw
houten kerkje.
de tweede kerk
Wanneer rond 1500 duidelijk wordt, dat de oude kerk vervangen moet worden is jonkvrouw
Maria van Zevenbergen ambachtsvrouw van Oosthuizen, samen met haar echtgenoot Cornelis
(I) van Bergen. Cornelis is ridder van het Gulden Vlies, veldheer, raadsheer en vertrouweling van
Karel V aan het hof in Brussel. Zijn familie, de familie Glymes, zijn bastaarden van de hertogen
van Bourgondië en worden door hen als familie beschouwd. De familie Glymes, heren van
Bergen op Zoom, behoort daardoor tot de top van de Europese adel en hun huis in Bergen-op-
Zoom, “de Markiezenhof” is een zeldzaam voorbeeld van een gotisch stadspaleis.
Wanneer een neef van Cornelis in 1536 tot “markies” verheven wordt, - één adelsrang onder
“hertog” -, is dit een terechte , zij het wat late erkenning van de postie van de familie Glymes in
wat dan het Habsburgse Rijk is.
Het echtpaar bezit meer dan tien ambachten en vijf kastelen. Het grondgebied van hun woning
in binnen de muren van Den Bosch (“de Hof van Zevenbergen”) aan de Keizerstraat besloeg ruim
een hectare grond met tuin, stallen en woonhuizen voor hun personeel.
Zij kenden een aantal belangrijke kerken, zoals de kathedraal van Brussel, de kapel en musici
van het hertogelijk paleis op den Koudenberg in Brussel, de imposante Geertrudiskerk in
Bergen-op-Zoom en de Sint-Janskathedraal in Den Bosch, waar ze bijna naast woonden. Zij
kwamen in aanraking met de beste kunstenaars van hun tijd, zoals onder anderen de schilder
Jeroen Bosch, die net als zij lid was van de Illustre Vrouwebroederschap, en de componisten
Heinrich Isaac, Pierre de la Rue en Jacob Obrecht, welke laatste een tijdlang als koorleider in
Bergen-op-Zoom gewerkt heeft in dienst van Jan van Bergen, de broer van Cornelis. 8
Als de ambachtsvrouwe moet kiezen tussen de goedkope herbouw van het houten kerkje in
Oosthuizen of de zeer kostbare nieuwbouw van een stenen kerk kiest zij voor het laatste.
waarom kostbaar?
De samenstelling van de grond van de Zeevangpolder is zeer ongunstig voor het neerzetten van
stenen gebouwen. De polder bestaat voor het grootste deel uit drassig veen, en wel
“koopveengrond” met een veraarde bovenlaag van maximaal 50cm en bij Oosthuizen uit
“waard-veen” of “weideveengrond” met een maximale toplaag van 40cm (!). Daaronder zit een
ongeveer 18 meter diepe laag veen, die voor ongeveer 80% uit water bestaat. Daaronder ligt een
zandlaag als de eerste laag, die geschikt is om heipalen in te slaan. De heipalen moeten dus
lang genoeg zijn om deze zandlaag te kunnen bereiken. Gemiddeld zijn heipalen van 11 meter in
Holland voldoende, maar in Zeevang, maar ook in Hoorn en omgeving niet. 9
Op de koopveengrond, zoals Middelie en Warder kan nog wel een houten huis neergezet worden,
maar bij Oosthuizen was zelfs dat niet mogelijk. Daarnaast zakt de veenbodem al eeuwen,
waardoor er voordurend problemen met de waterstand waren. Die situatie bestaat nog steeds,
zoals de voortdurend zakkende kerkvloer van Oosthuizen aantoont.
Er werd een ambitieus plan opgesteld om tegen de dijk aan een stenen kerk neer te zetten op
een eigen kerkterp met dezelfde hoogte als de dijk, staande op heipalen in de zandlaag.
Bijkomend voordeel van deze gedurfde constructie was, dat “de goede luyden” van Oosthuizen
in hun stenen kerk - in tegenstelling tot hun houten huizen - altijd een veilig heenkomen konden
zoeken bij de vele stormen, dijkdoorbraken en overstromingen. 10
De kosten voor dit plan waren hoog: de honderden benodigde heipalen waren door hun extra
lengte duurder en moeilijker te transporteren. Ook het in de grond slaan was moeilijker en
duurde langer. Voor het maken van de terp werd zoals gebruikelijk duinzand gebruikt, in Noord-
Holland altijd afkomstig van de zandmennerij in Hargen bij Schoorl.11 Schoorl was de enige
plaats in Noord-Holland waar (duin-)zand gekocht kon worden. De duinen waren in heel Holland
domein van de graaf, die zich voor het zand goed liet betalen. Zelfs de inwoners van Schoorl
konden met moeite voorkomen, dat ook zij voor een kruiwagen zand moesten betalen.
De schippers van de zandschepen voeren van Schoorl rechtstreeks naar de aanlegsteiger in
Oosthuizen, rekenden daar aan de kade af, waarna de schepen met handkracht gelost werden.
De twee witte strepen op het kaartje geven de positie aan van de huidige brug, wat ook ongeveer
de plek van de toenmalige aanlegsteiger geweest moet zijn. Het water stond toen zoveel hoger,
dat tot de dijk gevaren kon worden. Ook Hobrede claimt een aanlegplaats gehad te hebben.12
Een voorzichtige schatting is dat er minimaal 7000 kubieke meter zand nodig was met een ge-
wicht van 10.000 ton (1 m3 zand weegt ongeveer 1500kg). Maar omdat onder dit gewicht een
flinke hoeveelheid zand in de zachte bodem weggezakt moet zijn (en nog steeds wegzakt), moet
de gestorte hoeveelheid zand in de buurt van de 10.000 m3 gelegen hebben.
Omdat houten heipalen geheel onder water moeten staan, begon het opmetselen van de
fundamenten niet op dijkhoogte, maar ongeveer 5 meter lager, ter hoogte van de polderbodem.
Bij de opbouw werd voordurend zand bijgestort tot dijkhoogte bereikte was. Pas daarna waren
steigers nodig om de kerk af te bouwen. De muren van de kerk zijn dus zeker 5 meter hoger dan
de zichtbare muren. Dit verklaart ook de voortdurende vochtproblemen met de muren van de
kerk: de ondergronds kerkmuur neemt voordurend vocht op uit het omringende zand, dat op zijn
beurt vocht opneemt uit de drassige veengrond.
de bouwtijd
Bouwen was in de Middeleeuwen nog seizoensarbeid: er werd gewerkt van 1 mei tot 1 oktober.
Daarna werd het nat, koud en guur en was buiten werken niet meer mogelijk. Bovendien duurde
het dan veel langer voordat de metselspecie droog was. Gebouwd van 1511 tot 1518 betekent
dus zeven kalenderjaren, maar slechts 7 maal 5 maanden, is nog geen drie jaar werkelijke
bouwtijd.
Maar wanner men in 1511 begint met de bouw van het schip staat in feite viervijfde deel van de
kerk als overeind op de voltooide kerkterp. Om in 1511zover te komen in zijn zeker nog eens
zeven kalenderjaren nodig geweest; alleen het slaan van de vele heipalen moet zeker één
seizoen geduurd hebben, dus één kalenderjaar. De bouw van de kerk duurde dus niet van 1511
tot 1518, maar naar schatting van 1504 tot 1518. Want het is onwaarschijnlijk, dat de opbouw
met heien, vijf meter fundering metselen en de opbouw van koor, twee transepten en viering
kórter geduurd heeft dan de bouw van het laatste deel van de kerk en het afwerken ervan.
En mogelijk staan de twee Oosthuizer kerkjes nog steeds gebroederlijk naast elkaar.
Rob van Haarlem
artikel versie 01
VOETNOTEN:
1 Akte van Toezegging door Wouter van Heemsker, ridder, om te Zierikzee in gijzeling te blijven behoudens verlof van
hertog Albert, zijn huis Heemskerk te doen bewaren door een door hem aangewezene en geen goed te doen verkopen
of te vervreemden. 1378 juli 18. Bron: Nationaal Archief, Den Haag, Graven van Holland, nummer toegang 3.01.03,
inventarisnummer 269.
2 Wouter van Heemskerk had een simpel leenregistertje, niet meer dan de betaalde belasting en een onduidelijke
chronologie. Bron: NL -HaNa, Graven van Holland, 3.04.03, inv.nr.767.
3 De Antwerpse koopmanfamilie Boel behoorde tot de rijkste families van de stad. Bron: Oscar Gelderblom, Zuid-
Nederlandse kooplieden en de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt (1578-1630), Hilversum, Verloren (2003),
p.90-91. Ook worden leden van de familie Boel genoemd in: Eric Wijnrok, Handel tussen Rusland en de Nederlanden,
1560-1640. Hilversum, Verloren (2003).
4 Kosten voor Gerrit Boel van Heemskerk (in de archiefstukken “Gerrit van Heemskerck”) bij de overgang van het leen:
1) 2000 Gelderse Guldens voor de hertog in plaats van het gebruikelijke symbolische bedrag, de zogenaamde
“heergewade”.
2) de kosten voor het in dienst houden van 200 gewapende mannen voor de bezetting van Stavoren van november
1398 tot mei 1399, beloofd aan de hertog. Bron: Haarlem, Noord-Hollands Archief, 131.2.3, inv.nr.181.
3) de schadeloosstelling van 1511 Hollandse Schilden aan Floris van Alkemade voor de misgelopen inkomsten als
slotvoogd van Heemskerk. Maakt een totaal van tussen de 4000 en 5000 Hollandse Schilden.
Ter vergelijking: in 1417 verkoopt gravin Jacoba van Beieren het eiland Terschelling aan Gerrit van Heemskerk voor
2000 Hollandse Schilden. NL - HaNa - Archief Terschelling, 3.19.54, inv.nr.4.
5 Wikipedia, Markenbinnen.
6 Bronnen tot de bouwgeschiedenis van den Dom te Utrecht, Eerste stuk, 1395-1480, GS 88, p.16.
7 Noord-Hollands Archief, 131 Heerlijkheid Oosthuizen, inv.nr.6, stuk 16. Vermelding “Papelike Proven”.
8 Adriaan van Roode, Jacob Obrecht en Bergen op Zoom, in: De Waterschans, nr.4 - 2005, p.140-145.
9 Pons, L.J. en Wiggers, A.J., de holocene wordingsgeschiedenis van Noord-Holland en het Zuiderzeegebied. Deel I en
II. Tijdschrift Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig genootschap, 76 ( pp.104-152), 77 (pp.3-57). 1959.
10 Er waren veel dijkdoorbraken, maar de belangrijkste na de bouw van de kerk: 1570 (de Allerheiligenvloed), 1675,
1775 met de dijkdoorbraak bij Warder en 1825 als de laatste. Bij de ramp van 1912 werd de Zeevang niet getroffen.
11 http://www.scoronlo.nl/periodiek/nr24/zandmennerij-hargen/index.htm
12 www.rodi.nl/widgets/1722-zeevand/nieuws/736147-de-historie-van-zeevang
* De afbeelding is gemaakt aan de hand van de kaart van de bodemhoogtemetingen op
de site van ESRI Nederland.
Veel informatie was te vinden in het “Beheerplan Natura 2000 (2013)”, een uitgave van
de Provincie Noord-Holland.
page top